Archief

Vaarwel dunschiller, hallo botte bijl: tijd voor een nieuw klimaatbeleid

Tijdens mondiale klimaatonderhandelingen hoor je niemand over een verbod op het zoeken naar nieuwe ­kolen­-, olie- en gasbronnen. Zelfs laaghangend fruit als een stop op reclame voor fossiele producten is onbespreekbaar. De enige oplossingen die ons kunnen beschermen tegen chronische klimaatontwrichting, blijven al decennia in de la. Dat komt door klimaatbeleid dat in de jaren negentig is geschreven. De fossiele industrie schreef mee.

Klimaatbeleid gaat altijd om percentages: een onsje minder broeikasgassen hier en een onsje meer duurzame energie daar. Maar zolang de economie blijft groeien, haalt ‘klimaatbeleid met de dunschiller’ niets uit. Beleid dat zich richt op het beperken van broeikasgassen laat de echte oorzaak doorwoekeren. Alsof je een grote ontsteking probeert te genezen door alleen de koorts te dempen. Zolang de economie groeit, groeit de fossiele industrie mee.

Bewust beleid

Het is geen toeval dat het dichtdraaien van de fossiele kraan taboe is bij de klimaatonderhandelingen. Het is bewust beleid uit de jaren negentig, dat is gemaakt in samenspraak met de fossiele industrie. Terwijl regeringsleiders niet verder dan vier jaar vooruitkijken, anticipeerde de fossiele industrie al een halve eeuw geleden op klimaatverandering. Ze verwachtte dat de roep om stevig klimaatbeleid steeds luider zou worden en voorzag ook de gevolgen voor de eigen industrie.

In de jaren negentig begon de fossiele industrie een offensief met als doel het businessmodel zo lang mogelijk te rekken. Zo startten fossiele bedrijven een gezamenlijke campagne om twijfel te zaaien over klimaatwetenschap. In die jaren kwam ook een ongekend intensieve lobby op gang rond het verdrag van Kyoto. Daarbij pleitte de fossiele industrie tegen restricties aan haar adres en vóór marktwerking en zelfregulering. Die opzet slaagde.

De honderd fossiele bedrijven die samen ruim meer dan de helft van de broeikasgasuitstoot voor hun rekening nemen, kunnen nog altijd ongehinderd doen wat ze altijd al deden: zoeken naar nieuwe fossiele bronnen en hun productie opschroeven.

In het mondiale klimaatbeleid blijft de fossiele industrie tot op de dag van vandaag buiten schot. In het Parijs-akkoord komt het woord ‘fossiele brandstof’ niet eens voor.

Niemand durft. Want in de jaren negentig riep de fossiele industrie samen met overheden nóg een belangrijke troef in het leven: de Energy Charter Treaty. Met dit investeringsverdrag, dat werd opgesteld met ‘hulp’ van Shell, BP en Exxon, kunnen olie- en gasmultinationals miljarden schadevergoeding eisen van een land, bijvoorbeeld als dat land het boren naar olie verbiedt of geen nieuwe olie- en gaspijpleidingen wil aanleggen.

Uitzonderingen

Mondjesmaat beginnen landen als Denemarken, Frankrijk en Costa Rica op hun strepen te staan. Ze zeggen ‘nee’ tegen de fossiele industrie en nemen wetten aan die het zoeken naar nieuwe bronnen van kolen, olie en gas verbieden. Sommige landen verbieden ook de productie van fossiele brandstof. De Club van Rome bracht in november een ‘Noodplan’ uit, waarin restricties aan de fossiele industrie op één staan. Maar dit zijn uitzonderingen. De fossiele indus­trie heeft de energietransitie nog steeds in de greep.

Het is tijd dat we de dunschiller vaarwel zeggen en kiezen voor de botte bijl.

We moeten fossiele industrie letterlijk bij de bron aanpakken, dus daar waar kolen, olie en gas de grond uit komen. Alleen zo kunnen we voorkomen dat klimaatontwrichting ons de kop gaat kosten.

Femke Sleegers

Op 14 december 2018 gepubliceerd in Trouw als opinieartikel